Nu we het moeten doen zonder olie en gas uit Rusland en het duidelijk wordt dat zonne- en windenergie daar op geen manier alternatieven voor zijn, rijst de vraag waarom er zo grootschalig is ingezet op zonnepanelen en windturbines. Hoe is ons wijsgemaakt dat de samenleving in belangrijke mate aangewezen is op windmolenparken en zonnevelden?
Als het gaat om zonne- en windenergie wordt er graag gesproken over het vermogen van de wind- en zonneparken. Een omvangrijk vermogen is leuk, maar om te weten of dat in de praktijk ook benut wordt, moeten we bij de weermannen en -vrouwen zijn. Wat wind en zon ons aan stroom leveren, hangt af van of en hoe hard het waait en of het een zonnige dag is of niet.
Even een paar cijfers. In Nederland staan een kleine 3000 windturbines, die 3,4 procent van ons totale energieverbruik leveren. Dat percentage kan omhoog als het stroomverbruik als deel van onze totale energieconsumptie groeit. Nu maakt stroom 20 procent uit van de totale consumptie. Transport (weg- en vliegverkeer) is 25 procent. Warmteopwekking voor gebouwen en industrie is de overige 55 procent.
Druppel op gloeiende plaat
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft berekend dat door elektrificatie van de industrie, vervoer, koken en verwarmen het aandeel stroom van het totale energieverbruik kan groeien van 20 naar 24 procent in 2030. Van de totale energieconsumptie groeit het aandeel windenergie dan de komende zeven jaar van 3,4 naar ongeveer 4 procent.
Voor die 3,4 procent zijn al tientallen miljarden euro's aan subsidie geïnvesteerd in windparken en losse windturbines. In 2020 was Nederland met 7,9 miljard - op Groot-Brittannië na - de grootste investeerder in windenergie. Voor nieuwe windparken in de Noordzee heeft de overheid 12,5 miljard euro gereserveerd.
Deze bedragen worden niet terugverdiend. Maar ook al zou geld geen rol spelen en puur gekeken worden naar de winst voor het klimaat, dan is 3,4 procent van wat we aan energie nodig hebben niet alleen een druppel op een gloeiende plaat, windenergie leunt ook zwaar op fossiele brandstoffen voor als het niet of te weinig waait. En dan hebben we het nog niet over de rekening voor vogels, vissen, het landschap en de impact op het welzijn en de gezondheid van mensen.
Zoden aan de dijk
De productie van zonne-energie is in Nederland nog kleiner dan die van windenergie. Ons land telt 6000 hectare aan zonnepanelen. Die liggen op daken en in weilanden. Dat is omgerekend 12.000 voetbalvelden, oftewel anderhalf keer de oppervlakte van Schiermonnikoog. Volgens het CBS leveren deze zonnepanelen nu 2,1 procent van onze totale energiebehoefte. En met de berekeningen van het PBL kan dat groeien naar 2,9 procent in 2030.
Ook voor zonne-energie worden burgers en bedrijfsleven met miljarden aan subsidies enthousiast gemaakt. De gemeente Amsterdam denkt er zelfs aan het installeren van zonnepanelen verplicht te stellen voor bedrijven met grote daken.
Al deze inspanningen en investeringen leveren bij voldoende zonuren een CO2-reductie op, maar relatief een zeer geringe. Ook al gaan we de komende zeven jaar meer elektrisch rijden, koken en verwarmen, meer windturbines en zonnepanelen realiseren en duimen voor winderig weer en zonnige dagen, dan nog zal nauwelijks 7 procent van onze energieconsumptie bestaan uit zonne- en windenergie.
Elke procent groene stroom is mooi meegenomen, maar met deze investeringen en opbrengst moeten we ons serieus afvragen of het opwekken van energie uit zon en wind eigenlijk wel zoden aan de dijk zet.
Oplossing
Het gekke is dat wij ons dat zo goed als nooit afvragen. De propagandisten van zonne- en windenergie koesteren de zogenaamde noodzakelijkheid ervan en het romantische beeld dat energie door zon en wind schoon, gratis en onuitputtelijk is.
Bovendien ervaren burgers in hun privéleven dat zonnepanelen op het dak op een zomerse dag kunnen bijdragen aan het functioneren van een aantal huishoudelijke apparaten. Ook dat voedt de droomgedachte dat een moderne samenleving in belangrijke mate zou kunnen draaien op zonne-en windenergie. Dat is niet zo. We kunnen heel goed zonder én toch grote stappen maken in het reduceren van onze CO2-uitstoot.
Die oplossing heet uiteraard kernenergie. In zijn nieuwe boek Waarom we niet bang hoeven zijn voor kernenergie scheidt auteur Marco Visscher zoals eerder de feiten van de emoties over kerncentrales.
CO2-vrije energie ligt in enorme hoeveelheden voor het oprapen. Het bouwen van de centrales kost tijd, maar ze halen met gemak het einde van deze eeuw. En om te spreken met Arjen Lubach: 'Met tien kerncentrales halen we de klimaatdoelen met twee vingers in de neus'.
Wat opvalt is dat de tegenstanders van kernenergie ook vaak de grote voorvechters zijn van zonne- en windenergie. Kerncentrales maken niet alleen kolen- en biomassacentrales overbodig, maar ook zonnevelden en windturbineparken zijn niet meer nodig.
Prioriteit geven aan zonne- en windenergie is gebaseerd op de illusie dat we er de opwarming van de aarde mee kunnen tegengaan. De verandering van het klimaat vereist dat we deze leugen achter ons laten en eindelijk beginnen aan de echte oplossing.
Deze column verscheen op 18 januari 2023 in De Telegraaf
Reactie plaatsen
Reacties